‘En weet je wat echt geweldig is?’, zegt de oude man tegen mij. ‘Zwemmen als het stormt!’
Samen staan we op de dijk. Golven slaan te pletter op de stortstenen, schuim spat op het groene gras. Enkele aalscholvers houden zich staande op de strekdam. Het water is soms loodgrijs onder de schaduw van een voortrazende wolk, dan weer kleurloos blinkend in de felle zon. Maar dit, begrijp ik, is nog geen storm. Storm is van een ander kaliber.
De oude man vertelt over een winter, waarin er een Elfstedentocht gereden werd. Na afloop, toen hij nog een stukje ging schaatsen, zag hij in het halfduister twee vormen op het ijs liggen. Het waren jongens uit Delft. Ze wilden dood.
‘Ik heb ze mee naar huis genomen, bij de kachel gezet en vol jenever gegoten. Toen heb ik gezegd dat ze hier nooit weer moesten komen.’
Stilte
Dit gesprek op de dijk, waarbij zijn hond en mijn hond elkaar vrolijk achternajagen, houdt me nog een tijdje bezig. Hoe de man mij uitnodigt om op het bankje te komen zitten. Ik blijf staan, de hond alweer aangelijnd, want ik heb een afspraak om een grasmaaier op te gaan halen in de stad. ‘Ach, neem toch konijnen, die vreten gras’, is zijn reactie. Dat vind ik grappig. Maar ik heb ook het gevoel dat ik in zijn ogen faal. Alsof ik ineens een exponent ben geworden van een druk, jachtig, ‘stads’ bestaan. Terwijl ik juist naar dit oude dorp in een uithoek van het land ben gekomen om me onder te dompelen in zeeën van rust, de wereld aan bezinning, alle verhalen van vroeger die ik maar kan vinden en zoveel mogelijk water, lucht, ruimte. Alles, om een volmaakte staat van ontspanning te kunnen bereiken. Een verhuizing naar de stilte.
Honger
Maar al na een paar weken gebeurt er iets wat ik niet voorzien heb: mijn binnenwereld is me niet genoeg. Ik word hongerig. Terwijl ik had gedacht dat ik na de verhuizing rustig zou willen wennen aan al het nieuwe om me heen, kan het me in werkelijkheid niet snel genoeg gaan. Ik koop een auto. Schaf nieuwe wandelschoenen aan. Pomp mijn fietsbanden nog maar eens op. Alles, om mijn actieradius te vergroten. De Friese weilanden, de meren, de wouden, de dijken, het wad, de oude dorpjes en zelfs de steden – niets mag onbekend blijven; alles wil ik zien, weten, ontdekken. Zolang de mens en het virus maar op een afstandje blijven.
Grutto
’s Avonds ligt de hond uitgeteld op haar kussen, snurkend, niet meer in beweging te krijgen. Mijn spieren branden, mijn wangen gloeien van de felle zon en de harde wind. Maar nog is het niet genoeg. Ik wil van alles: nieuw vrijwilligerswerk, nieuwe schrijfklussen, een nieuwe autismecoach, proefabonnementen op kranten opdat maar niets van de nieuwe wereld me zal ontgaan, stapels boeken zo gauw de bibliotheken en de kringloopwinkels hun deuren weer openen. Ik wil de Friese taal leren. En ik ben geobsedeerd door de grutto, die sierlijke vogel die kening fan ‘e greide genoemd wordt, de koning van de weilanden. Mijn hart maakt een sprongetje als ik hem zijn naam hoor roepen, het silhouet met de lange poten en snavel zie, de intens rossige kleur van zijn borstveren gewaarword; ik word duizelig van de felle buitelingen die hij maakt.
Storm
’s Nachts droom ik van tientallen, honderden grutto’s die in zwermen opvliegen boven plasdrasweilanden en rietlanden. Ik vlieg met ze mee, over de glooiing van de dijk, naar de zee. De zee die afgesloten werd, die eerst brak werd en toen zoet, de zee die een meer geworden is. Op Hemelvaartsdag heb ik er voor het eerst in gezwommen (k-k-koud). De golfjes kabbelden en braken kalmpjes op het zand aan de voet van de dijk. Hoe zal het zijn bij storm? Als de wind de golven opzweept, het water donkergrijs kolkend, schuim spattend, woest? Ik zal moeten vechten. Mijn schouders, armen en benen in de strijd werpen om boven te blijven, om niet de diepte in gesleurd te worden, om vooruit te komen. Doorploeteren. Het gevaar inschatten. Naar adem happen. Op de dijk gesmeten worden, geradbraakt.
Vaart
‘Zwemmen als het stormt!’
Wekenlang blijven de woorden van de oude man weerklinken in mijn hoofd, vergezeld van beelden van de storm. Ik weet waarom: voor mij is ontspanning inspanning. Als ik me fysiek inspan, wordt het ruimer in mijn hoofd. Puzzelstukjes vallen als vanzelf op hun plaats. Stof wordt weggeblazen. Klaar met gezeur, met gepieker, met knagende details.
Dat beweging er de vaart in houdt, geldt ook voor mijn denken. Ik ben geen jongen uit Delft en ik wil geen jenever. Ik wil controle. Daarom wil ik graag alles weten over mijn nieuwe omgeving, ik wil ontdekken, blijven verlangen naar meer kennis en zelfs her en der een obsessie ontwikkelen. Dit zijn prikkels, die ik mezelf toedien. Zolang de basis maar rust is en ik zelf kan kiezen waar ik me op stort, overspoelen deze golven me niet, maar dragen ze me mee.
Heel mooie teksten. Blijf zeker doorgaan met schrijven.