Zwemmen
De hele zomer heb ik gezwommen. In meren, in zeeën, in snelstromende rivieren en in fjorden. Maar het vaakst zwom ik in het pikzwarte, ijskoude veenwater van het gebied waar ik woon. De vaarten, ooit gegraven om schuiten vol turf af te voeren. De riviertjes, die zorgen voor de afwatering van het hoger gelegen Drents Plateau naar het Lege Midden van Friesland. Hun namen vormen gedichten in mijn hoofd terwijl ik me concentreer op mijn armen en mijn benen, die me met rustige, krachtige slagen door het water laten glijden.
Geluk
Ik zou niet willen beweren dat mijn drukke hoofd toen ‘leeg’ was. Eerder barstensvol, gelukzalig gevuld met indrukken waar mijn hart van zingt. De vissen, die onder water langs mijn lichaam strijken. De waterplanten, waar ik thuis de namen van opzoek – van krabbescheer tot pijlkruid tot egelskop. De libellen en de waterjuffers. Een sierlijke fuut, vlakbij, op gelijke hoogte met mijn hoofd net boven de waterspiegel. Boven mij de zwaluwen in hun dansende vlucht. Ooievaars, klapwiekend op weg naar het volgende beekdal. En eenmaal een ree, oren omhoog, een meter of dertig verderop zwemmend naar de overkant.
Troost
Deze indrukken of ‘prikkels’ ont-prikkelen mij, zelfs als ik eraan terugdenk op een grauwe winternamiddag. De troost die de natuur mij geeft, maar ook het gezonde van spanning in mijn spieren, het verfrissende van water dat glad langs mijn huid stroomt. Gebruinde huid, met hoogstens een paar muggenbulten. Het contrast met het heden kan nauwelijks groter zijn. Want ik sta in brand. Fysiek, mentaal. Blussen is niet mogelijk, want water is mijn vijand geworden. Zwart stroomt het door de vaart, stakerig dood riet aan weerszijden, vissen weggekropen in de modder, de schemering nooit ver weg. Het leidt tot sombere gedachten, tot wegkruipen bij de kachel, een warm bad, een hete douche, een wollen vest.
Jeuk
Maar mijn huid verdraagt geen wol of synthetische vezels meer. Te veel warmte is slecht. Douchen mag alleen lauw, kort, zeeploos. In plaats van lekker wrijven met een schuurpapierhanddoek moet ik mijn oppervlak voorzichtig droogdeppen. En daarna mag ik aan de slag met vier verschillende crèmes, zalven en lotions. Er zijn schema’s die ik moet aanhouden, maar ik raak in de war. Want ik heb zo’n jeuk. Ik heb jeuk, de hele tijd maar vooral ’s avonds, ’s nachts, ’s ochtends en op een verloren winternamiddag. En ik mag niet krabben, natuurlijk. Maar ik krab toch. Natuurlijk. Ik krab in mijn slaap en ik krab als ik net wakker ben, nog maar half terug in de wereld, nog niet alert. Ik krab per ongeluk als ik me ergens op moet concentreren en ik krab per ongeluk als ik me ontspan. En soms ben ik zo overprikkeld en domweg kwaad dat ik denk: erger kan het niet worden. Dan zou ik willen dat ik vlijmscherpe, lange nagels had en mezelf tot op het bot open kon krabben.
Prikkeldraad
Uiteraard kan het wél erger. De vuurrode striemen, ontstekingen, bultjes, verdikkingen en ‘plekken’ zien er niet eens zo verschrikkelijk uit. Flink krabben lijkt een paar tellen verlichting te geven. Een soort gevoelloosheid. Maar dan wordt het schrik- en prikkeldraadgevoel aangescherpt tot pijnlijke steken en slaan de vlammen me uit. Ik weet niet waar ik het zoeken moet. Ik verlies mezelf. Hoe kan ik dit relativeren? Als ik tegen mezelf zeg dat er een pandemie gaande is en dat er mensen sterven, heeft dat niet veel effect. Andere mensen die dezelfde klachten hebben maar dan veel erger? Nee, dat werkt ook niet. Morgen is alles beter? Nou, dat valt nog te bezien. Voor hetzelfde geld is dit nog maar het begin. Oh, ik voel me heel zielig. En boos. En wanhopig. Want als het op de ene plek onder controle is, duikt het op een andere plek weer op. Als een veenbrand jakkert het onderhuids door mijn lichaam.
Gevoelig
Het verloop is onvoorspelbaar, zegt de dermatoloog. Maar er is wel een bepaalde logica. Dat de huidbarrière doorbroken is en dat daardoor bacteriën makkelijker binnendringen, is logisch. Een vervreemdende rit naar de dokterswacht in een donker, schijnbaar verlaten ziekenhuis het gevolg. Dan antibiotica en het advies ‘op te passen’. Want ik heb een dunne huid. Maar hóe moet ik dan oppassen? Mijn autistische zelf krimpt ineen. Ik wil een pantser waar de buitenwereld op afketst. Maar ik ben te gevoelig afgesteld. Onmogelijk om mijzelf te verweren als het niet duidelijk is of de aanval van binnenuit of van buitenaf komt. Of het synthetische stoffen betreft, kattenharen, stofmijt, scherpe vuurwerkknallen, de walm van een oliebollenkraam of de eisen van de moderne maatschappij: mijn afweer slaat op hol. En ik vlucht, als het lukt.
Barstensvol
De grauwe winter en mijn onderhuidse veenbrand deren me even niet. Want ik zwem met de stroom mee; de eindeloze luchten van het beekdal in de zwarte spiegel, een beeld dat breekt wanneer mijn handen, gebruind en ongehavend, het wateroppervlak doen rimpelen. Ik zwem naar de plek met de overhangende struiken, waar de honden op mij wachten, waar mijn geliefde in het gras ligt te slapen. Even is mijn hoofd barstensvol gelukzaligheid.
Wat een prettige blog, prozaïsch geschreven over jou enorme strijd met huid en prikkels, dank je wel voor het delen