In deel I van dit tweeluik verdween Douwe in een schilderij en was hij vooral toeschouwer van de kaartende soldaten. In deel II wordt er gedrag van hem verwacht, maar wat voor?
Douwe kijkt naar "De kaartende soldaten" (Fernand Léger) en verdwijnt erin. Wat verwachten de andere figuren precies van hem? Is dat in het echte leven wel duidelijk?