Regenboog van klanken
Ik zit achter het Schnitger-orgel van de dorpskerk te Harkstede en speel het Air* uit de derde orkestsuite van Bach.** Strijkers en houtblazers komen uit de orgelpijpen. Langzaam vult de kerk zich met de klank van een van de beste adagio’s die Bach ooit heeft gecomponeerd.
Elke keer als ik het speel, schuift het de dagelijkse kermis voor mijn denkraam weg. Deze noten brengen mij dicht bij de God in het diepst van mijn gedachten. Meestal ga ik dan ook steeds zachter spelen, om HEM te horen, ook dit keer. Maar HIJ blijft nog even op afstand. Of komt HIJ toch naderbij? De bladmuziek vervaagt of, beter gezegd, vervormt zich met de klanken tot een palet van kleuren. Deze regenboog van klanken overvalt mij en ik kan niet anders dan mij ervoor open stellen.
Orgelhuisje
Dan hoor ik geklop en gebonk uit het orgel komen. Ik val stil en roep: “Wie is daar? Is er iets?” Het kloppen gaat over in kraken en piepen en de deur naar de orgelkast opent zich. Een klein zwaarlijvig mannetje tikt mij op mijn heupen en zegt: “U bent de eerste die naar mij vraagt. Kom verder, dan laat ik u mijn orgelhuisje zien.” Ik sta op en loop achter het mannetje aan. Met zijn diepgerimpelde huid, zijn lange grijze baard, zijn intens ingevallen ogen en treurig geplaatste tanden zou hij zo een eeuw oud kunnen zijn.
Het is wat krap, maar zijdelings weet ik mij in de orgelkast te wurmen. Tussen de orgelpijpen tref ik een volledig gemeubileerd miniatuurhuis aan. Ik moet bukken om niet met het plafond te botsen.
Controle terugpakken
Ik neem plaats in een wat krappe fauteuil terwijl de dwerg – hij zegt: “noem mij gerust een dwerg” – koffie voor mij zet. “Ik heb helemaal nooit geweten dat er iemand in het orgel woont”, zeg ik. “Hoe bent u hier terechtgekomen?”
De dwerg komt tegenover mij zitten. “Sinds de introductie van het pijporgel was er altijd een balgentreder nodig om het orgel van een stabiele winddruk te voorzien. Het was hard werken, een armeluisklusje, maar mijn familie heeft zich er van generatie op generatie steeds verder in gespecialiseerd. Aan het begin van de twintigste eeuw werd dit orgel gerestaureerd en kwam er een orgelmotor om de winddruk te genereren. Dat betekende het einde van mijn carrière. Maar ik miste het orgel. Daarom ben ik stiekem in de orgelkast gaan wonen. Allengs ben ik kleiner geworden – het is hier niet zo groot, ziet u?”
“Ik zie het”, zeg ik. En ik kan nauwelijks bevatten wat ik zie, terwijl ik achter mij nog steeds het Air van Bach hoor. “Maar waarom ben ik hier?”
“Tja”, zegt de dwerg. ”Waarom speel je op het orgel steeds het Air uit de derde orkestsuite van Bach?”
“Ik heb het nodig om de controle terug te pakken. Al die dagelijkse prikkels van huishouden, werk en denken worden mij geregeld te veel. Ik sta te veel open en mijn brein raakt overspoeld. Musiceren geeft mij de controle terug, ik ben het zelf die de noten uit het instrument tovert. En zeker als ik dan die kalme noten van Bach laat klinken, verlos ik mijn brein van de gejaagde kermisklanken van alledag. Het geeft mij de ruimte om de volgende dag weer aan te kunnen.”
Het onbevattelijke
“Je zegt dat je te veel openstaat. En dat maakt je overprikkeld, dat begrijp ik. We hebben juist mensen nodig die zich maximaal openstellen; mensen zoals jij, jij stelt je open voor het onbevattelijke. Dat je mij ziet, is daar het ultieme bewijs van. Dat ik besta is onbevattelijk. Ik kan alleen maar bestaan omdat jij de mogelijkheid van mijn bestaan openhoudt. En mensen die zich openstellen voor het onbevattelijke hebben we nodig om de wereld verder te helpen, die vinden oplossingen die het voorstellingsvermogen voorbij reiken. Het licht, telefonie, de relativiteitstheorie, de Matthäuspassion en nog zoveel meer hebben we te danken aan mensen die al hun zintuigen openstelden voor het onbevattelijke. Het onbevattelijke maakt de wereld groter. Probeer je daar eens op te richten in plaats van die kermis van alledag.” De dwerg gaat verzitten, laat zijn orgelhuisje volstromen met de klanken van Bach, en staart dwars door mij heen.
Afvaart
De dwerg laat het onbevattelijke met mij gebeuren. Ik glijd uit de fauteuil en word kleiner tot ik als een dunne plak op de vloer lig. Ik vervorm tot een vloeibare substantie en schuif onder de deur door. Naast de orgelbank vouw ik mijzelf tot wat ik ben: een mens van vlees en bloed. Ik daal af van het orgelbalkon en verlaat de kerk. Het Air van Bach gaat met mij mee, blijft bij mij tot ik thuis in een diepe slaap val, en plant dan het onbevattelijke in mijn ziel.
* Tijdens het schrijven van dit stuk luisterde de auteur naar ‘Air’ uit Bach BWV 1068: https://open.spotify.com/track/6pt8oGfiwgidz03nGw1zTb.
** Bach BWV 1068.
Heerlijk om zo weg te kunnen dromen bij de Air van Bach.
Ik moet wel eerlijk bekennen dat ik de strijkers versie met het gepluk op de contrabas me iets mooier in de oren valt, dan op een kerkorgel.
Ik denk dan aan zitten of liggen in een bootje op een prachtig meer met prachtige zwanen. Bij elke pluk aan de contrabas verdwijnt er een vervelende prikkel uit mijn hoofd. Weggevoerd door de zwevende klanken van de violen.
Ha Hans,
Fijn om te lezen dat je de muziek van Bach zo kunt waarderen. Het gevoel dat er bij elke pluk aan de contrabas een vervelende prikkel verdwijnt herken ik wel. Die zwevende violen zijn inderdaad prachtig. Lang heb ik moeite gehad met kerkorgelmuziek, het was mij al snel te veel. Maar langzaam leerde ik het meer te waarderen en nu geniet ik juist van de enorme diepgang, maar ook het flinterdunne dat goed orgelspel met zich mee kan brengen. Fijne avond.
Groeten,
Douwe