Station
Ik sta op het station in een middelgrote stad. Er staan veel mensen op het perron. Op de naastgelegen parkeerplaats rijden auto’s af en aan. Het is druk, vind ik. Erg druk.
Donkere zonnebril, koptelefoon met stilte, en met de pet strak over mijn ogen getrokken sta ik doodstil gefocust op de klok te kijken. De secondewijzer gaat traag. En lijkt steeds trager te gaan naarmate de officiële, op het bord aangegeven vertrektijd nadert. Nog één minuut, nog dertig seconden. Dan tikt de secondewijzer de twaalf aan. De vertrektijd is bereikt.
Verkeerde perron
Geen trein. Ik raak in paniek. Sta ik wel op het juiste perron? Ik maak mijn ogen los van de klok en kijk gejaagd om me heen. De mensen staan gewoon op hun gemak, verzonken in hun telefoon. Er is nergens enige onrust te bespeuren. Dan komt de trein, 25 seconden te laat, rustig het perron oprijden.
Polder
Ik zit in de trein. Alleen op een stoeltje bij de deur. De treinrit zal 10 minuten gaan duren. Nu de eerste spanning van het halen van de juiste trein voorbij is, komt er ruimte voor het doel van mijn reis. Ik ben op weg naar mijn nieuwe woning. Ik ga verhuizen. De woning staat in een klein dorp in de polder. ‘Ver weg van alles en iedereen.’ Althans, dat is wat mijn sociale kring uit de Randstad zegt over de polder. Vanuit mijn perspectief ben ik op weg naar het paradijs. Het Polderse Paradijs.
Door het raam van de trein zie ik de bebouwing steeds schaarser worden en plaatsmaken voor lege weilanden. Ruimte. Rust. Ik kan de polder al bijna ruiken. Mijn ademhaling wordt rustiger, de stress ebt weg en een gevoel van enthousiast geluk welt in me op.
Verhuizen
Ik ben geboren en opgegroeid in de Randstad. In het centrum van een mooie historische stad. Steeds verhuisde ik een stukje verder weg. Eerst naar de buitenwijken. Toen ging ik wonen in een naastgelegen met diezelfde stad vergroeide plattelandsgemeente, wat wordt aangeprezen met ‘landelijk wonen en met de fiets toch zo in het centrum van de stad’.
Nu ga ik weer verhuizen. Dit keer de grote stap. De Randstad uit, de polder in. Nu ben ik écht ‘ver weg van alles en iedereen’. Alleen, want ik ken hier niemand.
Thuis
‘Anna Paulowna, station Anna Paulowna’ klinkt de stem van de treinomroeper dof en gedempt door mijn stiltekoptelefoon heen. De trein mindert vaart. Ik sta op en houd me vast aan de metalen stang. De trein komt tot stilstand en ik druk een paar keer op de knop. De deuren openen met een zucht. Ik stap naar buiten en snuif diep de polder in. Hier staat mijn nieuwe huis. Thuis.