Oud papier
Links naast mijn voordeur is een boodschappentas met oud papier geposteerd. Het is de bedoeling dat ik hem wegbreng. Een week later staat de tas onaangeroerd op dezelfde plek. In de tussenliggende tijd kijk ik er geregeld naar, maar de noodzakelijke schakel tussen het kijken en het ernaar handelen – het zien –, slaat niet om. Het wegbrengen van het oud papier is in mijn hoofd gekoppeld aan een tas die rechts naast de voordeur staat. In die ruimte tussen kijken en zien, speelt mijn autisme een cruciale rol.
Op de fiets
Die ruimte tussen kijken en zien, voel ik al in de velden tussen Lutkewierum en Rien, twee dorpen niet ver van het Friese Sneek. Het is zomer. Ik ben een jaar of zeven. In het kader van een gemeentezondag die voor ons in Lutkewierum begon en in Rien zal eindigen, fietsen mama, Klaas en ik tussen andere gemeenteleden vanuit Lutkewierum naar Rien. Klaas zit bij mama achterop, dus ik fiets zelf. Voor mijn al hardwerkende brein is het geen gemakkelijke route. Er zijn obstakels. Talloze weilanden, sloten, bruggetjes en bochten doorkruisen het pad naar Rien of geven het, anders gezegd, mede vorm. Al die vervormende obstakels vereisen een staat van constante alertheid. Steeds weer zie ik hoe op- en neergaande schoenen naar links en naar rechts hellen, verder van mij verwijderd raken en dichterbij komen – ik zie het; door mee te bewegen met de schoenen voor mij, geef ik gevolg aan de informatie die mijn oog aandraagt.
Mijn oog wordt weliswaar niet verzadigd met zien; mijn brein wordt dat wel. Niet alleen de op- en neergaande schoenen krijgt het te verstouwen, ook mijn gedachten openbaren zich geregeld als een opdringerige film: ik moet ernaar kijken. Vanochtend kreeg ik mijn veters niet goed vast, gelukkig heeft mama mij geholpen. Ik zat niet lekker op de eettafelstoel, ik leunde iets te veel op mijn rechterbil en nu prikt het zadel daar. Een klodder paté van het ontbijt kust mijn wang.
Wegebbende krachten
Te laat heb ik in de gaten dat mijn krachten wegebben. Direct na het bruggetje maakt het pad een scherpe bocht naar links en omdat er zoveel meer te zien is – het reliëf in het fietspad, een wolk die in de verte voorbijtrekt, mijn eigen gedachten – zie ik de bocht over het hoofd en fiets ik de sloot in. Na een worsteling met mijn fiets duw ik mijn hoofd boven water. Ik sta op mijn tenen.
Mijn moeder ziet het gebeuren. Ze stapt af en parkeert de fiets met Klaas achterop tegen de brugreling. Andere gemeenteleden roepen in koor: ‘Laat de fiets maar staan mevrouw. Laat de fiets maar staan. Wij vangen uw jongste zoon wel op.’ Ze komt op mij af en houdt halt tussen het riet op de wal. Even kijken wij elkaar aan. Dan stapt ze de sloot in.
Ze pakt mij achter mijn rug onder mijn oksels beet en trekt mij de sloot uit. Anne, een van de getuigen, reikt haar armen uit, neemt mij over. Pas op veilige afstand van het water durft ze mij neer te zetten. Anne loopt terug naar de oever en neemt mijn fiets aan die mama uit het water heeft opgedregd. Als ze ook die in veiligheid heeft gebracht, helpt ze mijn moeder de sloot uit. De stevigheid van de grond onder mijn voeten doet mij goed. Ik ben niet over het hoofd gezien; ik ben in veiligheid gebracht.
Terug op het fietspad maken we een begin met het inventariseren van de schade. Die is louter materieel en geestelijk. Lichamelijk letsel is ons – gelukkig – bespaard gebleven.
Opgefrist
Als we ons thuis hebben opgefrist en omgekleed, zet mama mij achterin de auto en rijden we naar Rien. Er is nog plek voor ons in de kerk. Door daar te gaan zitten geven we een signaal af: ik mag dan wel een bocht in het fietspad over het hoofd hebben gezien, maar wij zijn ongedeerd; aan ons is niets te zien. Al zullen de gebeurtenissen hun sporen in ons geheugen achterlaten.
De volgende keer
In het tweede toon ik aan dat in de ruimte tussen kijken en zien niet alleen de binnenkomende visuele prikkels een rol spelen, maar dat ook de context een grote invloed heeft in het niet wegbrengen van de boodschappentas.