De boodschappentas
Terug naar de boodschappentas met het oud papier. Daar lijkt iets anders aan de hand te zijn. Mijn waarnemen en handelen spelen zich af op atomair niveau. Slechts op een plek in huis betekent een boodschappentas met oud papier de opdracht om hem weg te brengen. Op iedere andere plek valt hij niet op, of is, anders gezegd, de opdracht die hij in zich bergt ogenschijnlijk vermomd. Hij staat in een andere context. En juist die voortdurende verandering van de context maakt het lastig mijn waarnemingen te interpreteren.
Kijken of zien?
In hoeverre het ongeluk tussen Lutkewierum en Rien ermee te maken heeft, weet ik niet, maar van fietsen heb ik nooit – werkelijk – gehouden. Om mijn hoofd leeg te maken – of op zijn minst mijn gedachten te ordenen –, maak ik zeker drie keer per dag een wandeling. Het zou een kleine moeite zijn er tijdens mijn driemaal daagse wandeling even langs te lopen. En toch lukt het niet. Het enige doel van het maken van een wandeling is namelijk het ontspannen van mijn hoofd. En juist het uitvoeren van een taak – het wegbrengen van het oud papier zou ik op zijn minst als zodanig willen omschrijven – levert nieuwe spanning op. De mogelijkheden voor het wegbrengen van het oud papier beperken zich dus tot die momenten waarop mijn hoofd niet al te vol zit. Het verschil tussen de context “ik moet wandelen om mijn hoofd te ontspannen” en de context “ik moet het oud papier wegbrengen” is voor mij wezensgroot. Als ik mij in de context “ik moet wandelen om mijn hoofd te ontspannen” bevindt, kan ik de boodschappentas met het oud papier dan ook niet zien.
En het zien: daar loopt het keer op keer op vast. Ik heb scherpe ogen; ik kan wel kijken, maar wat zie ik?
Van kijken naar zien en doen
Het kijken – naar een boodschappentas met oud papier die links naast de voordeur staat; de blauwgeverfde stalen trapleuning in het trappenhuis, het trapveldje bij de ingang van het park, de weerspiegeling van de door de wind beroerde eikenblaadjes in een verse regenplas; een voorbij scheurende snorfietser; de straten, de auto’s, de huizen, de mensen; het vervallen café naast het pompstation bij de kruising; een verkeerslicht dat van rood naar groen verspringt; het industrieterrein met al die bouwmarkten en manoeuvrerende vrachtwagens; het nu eens rustig stromende dan weer woelige water van het Damsterdiep; de tennisbaan; de autogarage met het naastgelegen huis van de eigenaar; de katholieke kerk, de cafétaria, de supermarkt; mijn voordeur die in het slot zit – ja het kijken dat lukt mij wel, maar het aan elkaar vastlijmen van al die scherven tot een logisch geheel, het geven van een passend gevolg daaraan, het zien kortom, dat kost mij, door die ogenschijnlijke verscheidenheid aan waarnemingen, doorgaans te veel kracht.