Zelfredzaam (over)leven
Ik kan mijn ontbijt klaarmaken, bedorven etensresten weggooien, de vaat schoonmaken, de vaat afdrogen, het sop wegspoelen, de vaat opruimen. Ik kan de was aanzetten, de was ophangen, de was strijken, de was opvouwen, de was opruimen. Ik kan een boodschappenlijstje maken, naar de supermarkt lopen, de boodschappen in mijn karretje leggen, afrekenen, de boodschappen naar huis sjouwen, de boodschappen opruimen. Ik kan zelfredzaam zijn.
Het geheel is vaak zoveel meer dan de som der delen; en dat geldt natuurlijk ook in dezen. Als ik dit alles in één leven moet proppen, het mijne, krijgt het overleven de overhand en is er geen ruimte om te leven. Zelfredzaamheid is een ongeval met ernstige beknelling.
Ongeval: geval wat niet is. Bestaat zelfredzaamheid in mijn leven? Samenleven is een kwestie van geven en nemen. Als ik zelfredzaam ben, voor zover daar in mijn leven ruimte voor is, neem ik niets. Op de korte termijn laat ik de zorgkosten niet drastisch stijgen. Ik kan echter ook niets geven. Op die manier blijft er geen samenleven meer over. En dat wringt. Ik wil iets geven, iets kwijtraken; anders word ik veel te vol.
De Grote K
Sinds mijn afstuderen in oktober 2020 ben ik op zoek naar wat dat geven voor mij is en wat ik in de stilte van mijn hart wil bewaren. Gelukkig sta ik er niet alleen voor; ik word bijgestaan door een re-integratiebedrijf (al zou men in mijn geval beter kunnen spreken van een integratietraject).
Mijn re-integratiebegeleider heeft bij mij drie psychologische tests afgenomen. Tot mijn grote opluchting kwam daaruit naar voren dat ik beter niet in de technische sector kan werken en ook niet geïnteresseerd ben in de werking van ingewikkelde machines. Nee, meer dan van machines met de grote M, houd ik van kunst met de grote K. Het is mij, of het nu om schilderkunst, film, muziek of literatuur gaat, niet alleen om het aanschouwen te doen. Ook het maken lonkt. Dat is niet omdat ik de illusie heb dat ik iets toe kan voegen aan de wereldliteratuur – alle verhalen zijn al geschreven – nee, wat ik te schrijven heb, wordt geboren uit mijn volle, zich steeds hervullende hoofd.
Van mist tot kleideken
Het begint ergens diep onder mijn schedel; als iets lichts, als een mist. Dat lichte, die mist, die zijn aangename geur en gloed over het landschap kan leggen: daar heb ik niet zoveel moeite mee. Ik kan er nog doorheen kijken. Het wordt lastiger als die mist grijzer wordt, als van klei. Zo’n kleideken spreidt zich uit over de bodem van mijn hersens, plakt vast. De deken wordt zwaarder, hardt uit. Als hij hard genoeg is, schieten aan de bovenkant de eerste fragmenten los, spatten tegen de onderkant van mijn schedel uiteen, als scherfhandgranaatjes.
Wat over mij gezegd wordt, daalt op mij neer, drukt mij in elkaar tot het formaat van een sinaasappel. Niets nemen: dat kan ik helemaal niet. Een zwart gat neemt alleen maar, zuigt zijn omgeving leeg, wordt steeds zwaarder. Dat zwarte gat wil ik niet zijn – nee, ik kan alleen maar leven – werkelijk leven – als een kleurrijke vlek.
De vloek van Kennedy
Toen John F. Kennedy president werd van de Verenigde Staten, zei hij: “Vraag niet wat je land voor jou kan doen, maar vraag wat jij voor je land kan doen.” De eerste keer dat ik die uitspraak las, was ik het er, net als velen van u, roerend mee eens; ik wilde meer betekenen dan alleen mijn eigen naam. Langzamerhand begin ik mij steeds meer te storen aan die vastgeroeste woorden. Het besef komt dat ik energie nodig heb om die kleurrijke vlek te kunnen zijn. Wie zijn gewassen niet oogst, mist de kracht, de ruimte, om zijn land opnieuw te bezaaien. En die balans, tussen oogsten en zaaien, tussen nemen en geven, tussen het zwarte gat en de kleurrijke vlek, hoop ik te vinden in mijn werk. Het wordt tijd dat mijn leven gaat werken.