Hittegolf
Het was warm, die eerste weken van augustus. Een zomer die tot dan toe – gelukkig – slechts kort zijn ogen had geopend, werd wakker met een adembenemend gekrijs. Al na die eerste dag boven de dertig dacht ik: ja zomer, ik heb je gehoord, je bestaat. Maar de zomer was kennelijk niet tevreden met mijn antwoord. Dagenlang steeg het kwik tot boven die genadeloze dertig, nachtenlang zakte de temperatuur niet of nauwelijks onder de twintig. En daar was ik niet voor gemaakt.
Buigende muren
Hoe langer de hitte aanhield, hoe warmer mijn woonst werd. Ramen, lamellen, gordijnen: niets kon de stroperig stromende hitte tegenhouden. Weerbarstig deed ik alsof er niets aan de hand was. Door de gesloten lamellen en gordijnen werd mijn woning kleiner. De muren bogen uit het lood, dreigden over mij heen te vallen. Ontsnappen naar buiten was geen optie, daar werd het almaar heter. De hitte had mij in hechtenis genomen.
Gevangenis
Daar zat ik dan, gevangene in mijn eigen kot. Mijn denkkracht stolde tot zij als door een botsing vastplakte aan de binnenkant van mijn schedel. Met het oplopen van de temperatuur verstroopte ook mijn bloed, cellen op cel. Verschroeid en verstroopt wachtte mijn bloed op de lokroep der koelte, die mij pas over enkele dagen bereiken zou. Meer en meer moest ik drinken om mijn hoofd te koelen, zodat de deurtjes daar weer open konden. En om mijn zweet aan te vullen.
Dat zweet… ach ja dat zweet; waar haalden mijn klieren het vocht vandaan om maar aan die vraag te kunnen blijven voldoen. Wat ze in het begin zeker geholpen heeft, was dat ze geen weet hadden van hoe lang ze de hoge productie moesten volhouden. Die zweetklieren… ach ja die zweetklieren van mij; na een paar dagen waren ze hartstikke moe. Zelfs mijn zweet hield zich in, ieder beetje vocht kon nodig zijn om uitdroging te voorkomen. Tot op het bot verhit was ik naast gevangene een gevangenis geworden.
Monnik
En dan… door onweer voorafgegane regen strekte zich over de aarde uit als een verkoelend laken. Mijn woning bleef, geïsoleerd door buren aan alle kanten, nog lang warm. Buiten werd het koeler, aangenaam bijna; binnen transformeerde ik van gevangene tot monnik. En ik begon te schrijven.