Traag beschrijft de ventilator een halve cirkel. Bank – tafel – boekenkast. Boekenkast – tafel – bank. Aan de tafel zit ik achter mijn laptop en voel hoe het zuchtje wind telkens over mijn gloeiende gezicht waait. De ventilator pruttelt er zachtjes bij, hapert af en toe in zijn baan. Ik zit er al een uur naar te kijken. Het is al een tijdje middag en het is heet. Het zal ook nog een tijdje middag blijven. En heet. Pas als de schaduwen langer gaan worden, als de zon niet meer zo meedogenloos boven in het felblauw staat te blikkeren, waag ik me weer buiten. Tot die tijd zit ik hier in het halfduister achter gesloten gordijnen, gevangen.
Zuchten
De hond ligt languit op het vloerkleed te hijgen. Ik zit min of meer rechtop, maar ik zucht. De zuchten ontsnappen me op willekeurige momenten. Ik erger me eraan. Mijn hoofd werkt niet mee. Contouren van vage gedachten doemen op, om onmiddellijk hun vorm te verliezen, verdwijnend in andere broddelgedachten. Hoe moet ik op deze manier een samenhangend idee over het omgaan met veranderingen formuleren? Mijn standaardoplossing is om naar buiten te gaan, in beweging te komen. Als ik vastloop, loop ik mezelf weer los, zoiets. Maar nu zit ik opgesloten. Want buiten is er hitte, jeuk, stof dat aan zweet kleeft, zonneblaasjes brandend op mijn huid, fel licht in mijn ogen, hoofdpijn. En de medemens. Mooi weer, noemt men dit. Zij hebben geen last van gaargestoofde hersenen, kennelijk.
Verbijsterd
Misschien zijn ze ook niet bang. Of gefrustreerd. Of boos. Want ik hou niet van warmte, maar dat is te overzien. Wat ik nauwelijks te overzien vind, is alles wat ik erbij bedenk. Al de hele middag vertel ik mijzelf dat het ‘maar’ 28 graden is en dat er voor overmorgen regen wordt voorspeld. Maar vorig jaar werd het veertig graden. En de zomer daarvoor was er hittegolf, na hittegolf, na hittegolf. Dagenlang lag ik op de bank, totaal verlamd. Het lukte niet eens meer om een boek te lezen. Ik was verbijsterd door de wereld buiten, die ik als apocalyptisch ervoer. De natuur verdroogd, verdord, in de fik, afgestorven. In kranten, in nieuwsuitzendingen en in andere media die ik volg, werd de noodklok geluid. En dat betrof voornamelijk Nederland. Wereldwijd – laat ik daar maar niet over beginnen. De geopolitieke gevolgen van de klimaatcrisis: doodeng. De huidige pandemie is in mijn ogen een voorproefje.
Middagen
Hoe ik deze gedachten zou kunnen relativeren, weet ik niet. Optimisme lijkt me misplaatst. Mijn kop in het zand, zou dat koeler zijn? Een klein wereldje. ‘Maak het fijn voor jezelf’, zoals hulpverleners zeggen. Een tropenrooster voor mij en mijn hond. Heel vroeg opstaan, dat lukt me wel. ’s Avonds profiteren van de relatieve koelte. Lang opblijven, terwijl ik gewend ben om al te gaan slapen als er nog kinderen buiten spelen. Lukt ook, met veel gegaap. Maar die hete, apathische middagen met vergeefse pogingen tot siësta’s, die vind ik vreselijk. Mijn gedachten, die het ritme van de ventilator volgen (heen en weer, heen en weer, af en toe haperend, zachtjes pruttelend), deprimeren me. Hoe zet je je hoofd uit? Ik heb er geen stekker aan zitten. Ik ben gewend om te ontspannen door in beweging te komen en bewegen is geen optie. Hier moet ik omgaan met een verandering
Veranderingen
In de vormeloze, vage, broddelige brij van gedachten van eerder op de middag dook een vraag op: kan ik niet juist goed omgaan met veranderingen? Mijn verhuizing van een paar maanden geleden was er een van de vele en is onderdeel van een patroon met abrupte wendingen en koerswijzigingen. Er is geen rechte lijn in mijn leven, wel veel veranderlijkheid. Zolang ik me maar uit eigen beweging in een nieuw avontuur stort, is dat prima. En naast zelfgekozen veranderingen zijn ook aangekondigde veranderingen hanteerbaar. Als ik er ruim van tevoren van op de hoogte ben, kan ik me voorbereiden en instellen op een nieuwe situatie. Dan heb ik het mentale plaatje paraat.
Adempauze
Lastiger wordt het, als dat plaatje niet past. Als het schuurt. Als ik er met geen mogelijkheid iets positiefs van kan maken, iets accepteerbaars. De klimaatcrisis met als een van de gevolgen loeihete zomers, is aangekondigd. Luid en duidelijk en door vele wetenschappers. Maar ik vind het beangstigend, zowel hier als elders op de wereld. Nu moet ik het aan den lijve ervaren. Dagen waarbij elke beweging me in zweet doet uitbreken, waarbij ik alleen gemarineerd in zonnebrandcrème naar buiten kan en ik moet opletten dat de pootjes van de hond niet aan het asfalt vastkleven. Hoe kan ik daar in vredesnaam aan wennen? Stiekem hoop ik op een adempauze. Dat 2020 een jaar zal zijn waarvan de mensen achteraf verzuchten dat ze geen échte zomer gehad hebben… Dat zijn de beste zomers, wat mij betreft. Een graadje of twintig en lekker veel regen. En de ventilator kan mooi zijn echte werk blijven doen: spinnenwebben vangen achterin de kast.