Ineens genoeg
Mijn driejarige zoontje rent en roept. Ik loop met grote stappen achter hem aan. We zijn in de dierentuin in Emmen. Ik geniet ervan hem zo enthousiast te zien: die peuterpuurheid om steeds naar het volgende te willen. Maar ongemerkt loopt mijn batterij leeg. Opletten dat hem niks overkomt. Felle zon in mijn ogen. En vooral Andere Mensen: te dichtbij, te luid, te geurig. In de grote tropische kas is de omweg om de kooi met de Gillende Vogels afgesloten – we moeten dwars door de kakofonie. Het is warm en plakkerig, Jungle Jim vraagt of we naar zijn theatershow willen (‘NEE!’). Wachten op mijn zoontje bij de wc ‘Ik heb gepoe-hoept!’, wachten bij een speeltuin op een druk terras, achter hem aanlopen op een lang klauterparcours waar ik hem voor de helft moet tillen. En ineens is het genoeg. Alsof er een stop doorslaat, mijn lijf en hoofd willen niet meer. Maar ze moeten wel, we moeten terug. Terug naar buiten, de frisse lucht in, terug naar de uitgang, ‘Ik wil een mi-hilkshake!’, terug naar de auto, daas achter het stuur, mijn ogen en mond opensperrend om wakker te blijven. Thuis stort ik in en slaap drie uur, terwijl mijn vrouw eigenlijk moet werken.
Ik ben duidelijk over mijn grenzen gegaan. En ik voelde het niet aankomen, althans, niet bewust. En de volgende keer ga ik gewoon weer, en raak ik waarschijnlijk weer overprikkeld. Er zijn wel signalen, maar daar reageer ik verbeten op, net als bij een hongerklop op fietsvakantie. Ik ben dan een soort solitaire lemming die met strak gezicht doorbeukt naar het ravijn. Maar wat is dan de oplossing?
Botsing
“Je moet luisteren naar je grenzen, je moet je grenzen bewaken, zeker als je autisme hebt,” dat hoor ik vaak. Maar is dat nou wel zo’n goed advies? Ja en nee.
In absolute zin is het voor mij onmogelijk om mijn grenzen te bewaken. Als ik dat consequent zou doen, zou ik in een klooster moeten gaan wonen, liefst alleen. Ik zou steeds minder doen, én steeds minder kunnen. Het lijkt niet de vraag of, maar hoe ver ik over mijn grenzen heen ga. En of ik op de koop toeneem dat het regelmatig misgaat. Want mijn standaardreflex is om ‘ja’ te zeggen. Als zzp’er was dat mijn businessmodel, ik maakte geen reclame maar zei gewoon ja op elke klus. Er waren weken dat ik 0 en weken dat ik 70 uur werkte: op Europese tour met de band zat ik met de laptop op schoot elk moment dat we niet hoefden te spelen, in de bus, in de pauzes, in het hotel. Niet gezond.
Ik zeg niet altijd blijmoedig ja, want veel stress zit bij mij in het opzien tegen dingen waaraan ik me heb gecommitteerd. Zoals deze blog schrijven. Een driedaagse cursus volgen in Amersfoort. Een filmpje opnemen voor een autismecongres. Op tournee gaan. Me omscholen naar een IT-baan. Vader worden. Al die dingen hebben me veel gekost, slaap om te beginnen, maar me nog meer gebracht. Het alternatief, nee zeggen,vind ik niet aantrekkelijk. Ik heb periodes gehad dat ik veel minder deed, maar dan begon ik ook minder te kunnen. Ik zag er al tegenop om naar de supermarkt te gaan (doe ik nog steeds, daar niet van) of een brief te posten. Steeds grenzen stellen en dingen niet doen betekent voor mij dat die grenzen terrein winnen en me langzaam opslokken. Er is altijd wel iets waar ik tegenop zie, alleen is het dan iets kleiners. Géén grenzen stellen betekent dat ik mezelf geweld aandoe. Vaak trekt mijn lichaam dan aan de noodrem en valt erbij neer: ga jij maar even liggen knul. Maar in dat geweld van de botsing met buiten gaat het leven ook glanzen.
Middenweg
Is er dan geen middenweg? Geen absolute, er zal geen groot zenmeester aan deze zenuwpees verloren gaan. Ik verwacht dat mijn leven een grillige aaneenschakeling blijft van pieken en dalen. Mijn doel is om van die scherpe pieken wat rondere heuvels te maken. Ik weet ook wel waar het aan ontbreekt. Waar ik ja op zeg, is namelijk steevast de losse activiteit waar ik voor gevraagd wordt. Op dat moment denk ik alleen rationeel of ik het leuk vind en of ik er tijd voor heb, niet aan andere activiteiten die week, en al helemaal niet aan de eventualiteiten en de calamiteiten die bij de activiteit horen. Kan het ook anders verlopen dan ik had verwacht en wat kost me dat? Kan ik overprikkeld raken en wat kost me dat? Die twee vragen stel ik niet op het moment dat ik ja zeg. Als ik bijvoorbeeld ’s avonds een overleg inplan (na een dag werken en de kinderen instoppen), dan is het zeker dat ik weinig zal slapen die nacht. Ook al ben ik niet letterlijk overprikkeld, mijn brein staat dan in standje Turbo en houdt niet zomaar op. En een ochtend dierentuin betekent een middag bijkomen. Een deel van de oplossing is dus hersteltijd blokken – hoe moeilijk ik dat ook vind. In die zin is de grens de vader van mijn gedachten: de vraag moet niet zijn of ik de grens wel overga, maar hoe ik weer terugkom. Doet u mij maar één retourtje grens.
Wat een prachtig en helder opgeschreven verhaal. Alle goeds gewenst Jorrit (met retourtje op zak)
Groet van Lotte
Dankjewel voor de complimenten en de vriendelijke woorden, Lotte! Erop vertrouwen dat ik een retourtje op zak heb, dat is een mooi streven.
Groet van Jorrit