Het offer
Barmhartigheid, dat woord klinkt mij zo aangenaam in het oor. Als dansmuziek. De betekenis is nog niet zo eenvoudig, glipt keer op keer tussen mijn vingers door. Ik zit in de stadsschouwburg Groningen, vlakbij de orkestbak. Op het toneel staat een marmeren altaar met daarop een bleke, ogenschijnlijk dode jonge vrouw. Zij is geofferd. En groep kale, oude mannen met lange witte baarden loopt zijwaarts om het altaar heen, hand in hand. Het is hun taak het offer ongedaan te maken. Nu en dan kust een van hen het voorhoofd van de ogenschijnlijke dode. Ondertussen spelen de strijkers in pizzicato: hoempa, hoempa, hoempa, hoempa; daarbij zachtjes begeleid door de pauken.
Dan ontstaat er reuring. Piccolo’s, trompetten en hobo’s brullen boven het orkest uit, buitelen over elkaar heen. De dansers raken in paniek, de groep breekt, als losgeslagen scherven vechten zij elk voor hun eigen belang. Welk offer heb ik recht te zetten?
Genoeg patat
In mijn jonge jaren offer ik mijzelf geregeld op. De voorspellingen van mijn brein zijn veel te precies, komen zelden uit en daardoor wordt het onzeker. Steeds zoekt het naar nieuwe informatie om de voorspellingen te toetsen, terwijl het die stroom nauwelijks kan verwerken.
Ik ben een jaar of zes. Het is zaterdag. Mijn grootouders passen op. We gaan patat halen bij de snackbar in Sneek en ik mag mee! ‘Twee frikandellen, twee kroketten, drie kaassoufflés en voor vijftien gulden patat’, zegt opa. Vijftien gulden? Papa en mama bestellen altijd voor zestien gulden patat. Krijg ik straks wel genoeg te eten of moet ik met honger naar bed. Ik houd mij groot en zeg er niets van. In stilte kijk ik ernaar uit om die vette patatjes omhuld met een dikke klodder mayonaise in mijn mond te stoppen. En misschien is het toch genoeg.
Thuisgekomen verdeelt opa de patat over zeven borden. Als papa en mama voor zestien gulden patat bestellen, blijft er altijd iets over voor een tweede ronde. Hoe kan ik hier nu genoeg aan hebben? Ik houd het niet langer uit. Ik sta op, stap op mijn stoel en brul: ‘Had dan voor zestien gulden patat gekocht!’ ‘Rustig maar’, zegt oma. ‘Als je hier echt niet genoeg aan hebt, dan houd ik iets voor je over.’
Ik ga zitten. Vol goede moed val ik mijn eten aan. Binnen een mum van tijd heb ik mijn frikandel en een groot deel van mijn patatjes opgegeten. Ik heb nog een stuk of vijftien op mijn bord. Dan gaat het langzamer. Nog tien patatjes – dit bord krijg ik in ieder geval op. Nog acht… nog zes… nog vier… ik kan niet meer. Beduusd staar ik voor mij uit. ‘Wat is er, lieverd?’, vraagt oma. ‘Ik kan het niet meer op. Ik zit helemaal vol.’ ‘Het geeft niet. Wat je niet op kunt, mag je laten staan.’
Hervonden eenheid
Boem, boem! Boem, boem! Boem, boem! Boem, boem! Paukenslagen wekken mij uit deze herinnering. De piccolo’s, trompetten en hobo’s trekken zich terug; de strijkers hernemen hun pizzicato’s. De dansers hervinden hun eenheid. Opnieuw stappen zij zijwaarts om het altaar heen. Al lukt het vooralsnog niet om de geofferde tot leven te wekken.
Wederom ontstaat er opschudding. Piccolo’s, trompetten en hobo’s brullen boven het orkest uit, buitelen over elkaar heen. Weer vechten de dansers als losgeslagen scherven voor hun eigen belang. Welk offer heb ik recht te zetten?
De norm
Jarenlang offer ik mijzelf op. Ik moet en zal aan de norm voldoen die geen weet heeft van en geen rekening houdt met mijn autistische brein. Het basisonderwijs is ingericht op de leerling die rustig zittend in hoog tempo de stof tot zich neemt en de toets naar behoren afrondt binnen de vastgestelde tijd. Bovendien zal hij in de pauzes lekker met zijn klasgenootjes spelen. Ik weet mij een gevangene in die norm. Ik kan die sommen wel maken, ik kan die werkwoorden wel vervoegen, maar niet binnen de vastgestelde tijd. En ik houd niet zo van kinderen. Ze pesten mij zonder mij uit te leggen waarom ze dat doen. Keer op keer word mijn afwijking van de norm bevestigd.
Ontwaken
Boem, boem! Boem, boem! Boem, boem! Boem, boem! Opnieuw brengen de pauken mij terug in de stadsschouwburg. De piccolo’s, trompetten en hobo’s verstommen; de strijkers herpakken hun pizzicato’s; de dansers hervinden hun eenheid. Om het offer werkelijk ongedaan te maken, moeten de dansers een daad van barmhartigheid verrichten. De barmhartige Samaritaan geeft hen het goede voorbeeld. Op een dag is een man vanuit Jeruzalem onderweg naar Jericho. Hij wordt overvallen door rovers die zijn kleren uittrekken, hem mishandelen en hem voor halfdood achterlaten. Een Samaritaan op doorreis ziet het slachtoffer liggen, krijgt medelijden. Hij verbindt zijn wonden, zet hem op zijn rijdier en brengt hem naar een logement waar hij die avond voor hem zorgt.
Dan trekt een van de dansers zijn lendendoek af, scheurt hem doormidden, slaat de helft om zijn middel. De andere helft drapeert hij over de geofferde vrouw. Hij legt een kus op haar voorhoofd. Als door een goddelijk licht beschenen, ontwaakt zij. Zij richt zich op, gaat op de rand van het altaar zitten. Het doek gaat dicht. Pauze.
Mooie blog Douwe. Ik benieuwd naar deel 2.
Dag Frederik,
Ik ben ook zeer benieuwd naar deel 2. Ik ben nog volop bezig met het schrijven daarvan!
Groeten,
Douwe Wilts