Botsing
Donker drukt het ijs op het land; de zee ligt in het licht. Ik vaar in volle vaart op de ijsschots af,
bots!
Pas nu ik terugkets, zie ik hoe de zon het ijs beschijnt. Het ijs smelt, wordt vloeibaar. De zon verdort het land. Een kale, dode plek blijft achter. Onvruchtbaar. Dat is de prijs die ik moet betalen.
Schiermonnikoog
De Marlijn! Ik woon in mijn verbeelding en ben op Schiermonnikoog. Bij de Marlijn, een permanente strandtent, loop ik het strand op. Op een monnik in een grijs habijt na, is het strand verlaten. Zoals hij daar staat, met zijn armen gespreid, lijkt hij Jezus te imiteren. Zijn grijze wijkende haar ligt als een doffe doornenkrans op zijn schedel. Ik nader hem tot op een meter. De monnik lijkt niets in de gaten te hebben, maar nu ik vlakbij hem sta, vraagt hij opeens: ‘Wat was dat?’
‘Wat was wat?’
‘Dat het ijs donker op het land drukte, dat u met een ijsschots botste, dat u dat niet aan zag komen, dat de zon het ijs deed smelten, het onderliggende land verdorde. Wat was dat?’
‘Heb ik werkelijk gesproken?’
Broeder Bernardus
‘Ik heb het in ieder geval wel gehoord. Ik hoor veel. Ook wat gedacht wordt, valt binnen mijn bereik. Jarenlang ben ik de enige monnik op dit eiland geweest. Toen Schiermonnikoog in 1580 protestants werd, ben ik als enige gevlucht en via Duitsland en Luxemburg naar onze moederabdij in Clairvaux gegaan. Na mijn dood, een jaar na aankomst in Clairvaux, heeft God mijn geest hierheen doen waaien om over de katholieke geschiedenis van dit eiland te waken. U kunt mij trouwens broeder Bernardus noemen. Dat is de naam die ik heb aangenomen, toen ik in het klooster trad.’
‘Broeder Bernardus. Oké. Mijn naam is Douwe.’
‘Aha. Oké. Maar wat betekent het nu. Die botsing met de ijsschotsen?’
Water en ijs
‘Ik zie mijn leven graag voor mij als een boottocht. En er zijn grenzen als water. Die liggen in het licht, je ziet ze aankomen en kunt ze op tijd verleggen door met je schip het water te verplaatsen. Er zijn ook ijsgrenzen. Die liggen in het donker; je vaart eropaf en botst. Zo’n grens voelt hard aan. Pas als je weer enige afstand hebt, zie je hoe de zon het ijs doet smelten. Het onderliggende land verdort en wordt na een periode van rust weer vruchtbaar. Pas dan kun je zo’n grens verleggen.
Hollen en stilstaan
Laat ik een voorbeeld geven. Ik heb het weleens druk. In verband met mijn autisme woon ik geregeld vergaderingen en congressen bij en ik geef er lezingen en interviews over. Vaak klonteren die activiteiten zich tot clusters samen. In een paar weken tijd hol ik van vergadering naar lezing, van congres naar interview. Aan geestelijke en lichamelijke rust kom ik dan niet toe. Gedreven door het belang van de zaak weet ik mijn grens tussen waken en rusten keer op keer te verleggen. Ten gunste van de autistische gemeenschap, ten gunste van onze samenleving, offer ik mij op. Zonder dat ik het in de gaten heb, vaar ik dan op die donkere, koude, harde grens af. Ik raak dan overspannen en maanden kan ik niets. Zelfs het wegwerken van de afwas of het afstoffen van mijn studeerkamer valt mij dan te zwaar. Zeker in de eerste periode nadat ik hersteld ben, zie ik de absolute grens van het moeten rusten goed aankomen. Maar de tol die ik daarvoor moet betalen, die beklemmende vermoeidheid, drukt zwaar op mijn balans.’
Barmhartigheid
‘Als u begrepen had wat bedoeld wordt met: “Barmhartigheid wil ik, geen offers,” dan zou u geen onschuldigen hebben veroordeeld.” Bernardus kijkt mij aan terwijl hij deze beroemde woorden uit het Matteüs-evangelie uitspreekt. En hoewel het mij in eerste instantie angst inboezemt, zuigt zijn blik mij langzaam op. ‘En het gaat verder’, zegt Bernardus. ‘Waar Jezus met deze woorden op doelt, is dat het inderdaad waardevol is je belangrijke afspraken (vergaderingen, congressen, lezingen en interviews, het eerbiedigen van de sabbat) na te komen. Er is echter één afspraak die nog belangrijker is: pleeg geen roofbouw op je lichaam. Je zult je lichaam en geest nu en dan moeten voeden. Want als je dat vergeet, kun je al die andere belangrijke afspraken niet meer nakomen.’
Ja, denk ik. Dat zou ik moeten leren. En ik weet dat broeder Bernardus mij hoort.