Op de bodem
Ik sta op de bodem van de zee, mijn hoofd verborgen onder de golven. Ik probeerde weer eens over het water te lopen; ik moest de grens van het mogelijke passeren. En eender als eerder is het mij niet gelukt. En nu ik op de bodem van de zee sta, voel ik het zeer helder: Ik ben tegen een ijsgrens aangevaren. Pas toen ik terugketste, zag ik hoe de zon het ijs bescheen. Het ijs smolt, werd vloeibaar, kwam in de zee. Daardoor werd elders water op het land gestuwd. En dat bevroor. Het ligt daar geduldig te wachten op het moment dat ik ertegenaan vaar.
Ik draai mij om en waad terug naar de kust. Als eerste tintelt mijn kruin in de frisse wind. Gaandeweg ondergaat de rest van mijn lichaam dezelfde sensatie. Broeder Bernardus staat nog steeds op zijn plek, zijn armen gespreid. Alsof hij een standbeeld is dat op het punt staat zijn levendigheid te tonen door in beweging te komen. Of ik het koud heb, wil hij weten, als ik met beide voeten op het strand sta. Ik schud van nee, maar iets in mijn schudden verraadt de ongemeendheid ervan. Broeder Bernardus trekt zijn habijt uit. Onder het habijt blijkt een totaal naakt lichaam schuil te gaan. Het zou een ongemakkelijke situatie kunnen opleveren, maar we beseffen dat dit niet de omstandigheden zijn om ons te schamen.
Met brute kracht scheurt hij zijn habijt in tweeën, geeft mij de helft. Ik sla het als een sjaal om mijn schouders en nek.
Verborgen grenzen
‘Waarom liggen die ijsgrenzen in het donker? Wat maakt toch dat je ze verborgen houdt?’ De vraag van broeder Bernardus werpt de blik op de bodem van mijn ziel. Want is het niet de druk om aan al die verwachtingen van mijn omgeving en bovenal mijzelf te voldoen?! Het schip der verwachting lijkt hanteerbaar te zijn, schept op zijn minst de schijn van duidelijkheid (en juist door mijn autisme snak ik naar die duidelijkheid), maar kan door verstoringen (denk aan een mail die direct beantwoord moet worden, een bezorger die aanbelt met een pakketje voor de buren, een vriend die je uitnodigt een pubquiz te spelen) plotseling zijn eigen koers gaan varen. En dan is het te hopen dat je de controle terugkrijgt voor je op het donker afvaart.
Zonder kompas
‘Ik heb je gehoord’, zegt broeder Bernardus. ‘Ook wat gedacht wordt, valt binnen mijn bereik. Het verwachtte ligt in wat je kent. En begrijp mij niet verkeerd; je hebt kennis nodig om je door het leven voort te bewegen. Je moet bijvoorbeeld weten hoe je eten en drinken klaarmaakt en dat je extra kleren aan moet trekken als het buiten koud is. Maar het leven kiest zijn eigen grillige weg en laat de brede poort der verwachting zeker links liggen. We volgen een voor een ons eigen pad, maar worden met dezelfde maat gemeten. En daar zouden we vanaf moeten stappen. Dat schept irreële verwachtingen. En in plaats van ons aan die verwachtingen vast te klampen, zouden we moeten leren varen zonder kompas. Want wie niet te vaak op het kompas kijkt, leert zijn blik te richten op zijn eigen grenzen. En vertrouw erop dat het goed komt. Want hij is “met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld.”’ (Matteüs 28, 20)
Inzicht
En plots voel ik niet alleen de warmte, maar ook het gewicht van de deken. Ik voel hoe ik hanteerbaar wordt, hoe mijn emoties hanteerbaar worden, hoe mijn verwachtingen hanteerbaar worden. Ik vouw ze tot een propje samen en steek ze in mijn broekzak. Voor de zekerheid wil ik ze bewaren. Maar ik weet dat broeder Bernardus gelijk heeft. Ik moet mij niet zo laten leiden door andermans verwachtingen. En ik weet ook dat ik opnieuw op ijsgrenzen af zal varen, maar in tegenstelling tot al die eerdere keren, zie ik de grenzen aankomen en kan ik op tijd stoppen en terugkeren.
Afscheid
Dan stapt broeder Bernardus het water op. Eerst meen ik nog te zien dat zijn voeten in de zee zakken, maar het tegendeel is waar. Hij loopt over het water. Steeds kleiner wordt hij. Ik zou hem tussen mijn duim en wijsvinger beet willen pakken om alle wijsheid uit hem te knijpen, maar hij loopt al verder. Dan begint hij te klimmen. En gedragen door een onzichtbare trap, stijgt hij ten hemel.