Bundeling en vertaling van de vertellingen van de Deense schrijver Hans Christian Andersen. Uta Frith, Adam Feinstein en andere autisme-onderzoekers brengen verschillende van deze vertellingen in verband met autisme.
Hans Christian Andersen (1805 - 1875) was een Deense schrijver die, naast de gebroeders Grimm, een van de wereld's bekenste verteller van sprookjes is.
Andersen was de zoon van een schoenmaker. Zijn moeder was analfabeet. Als tiener vertrok hij naar de grote stad. Daar was hij een aantal jaar lang nauwelijks in staat om voor zichzelf te voorzien, totdat hij door een theaterdirecteur gesteund werd om naar de middelbare school en later naar de universiteit te gaan.
Andersen werd enigszins bekend in Denemarken door de publicatie van zijn eerste roman. Daarna schreef hij nog meer romans, toneelstukken en gedichten, maar hij werd vooral bekend vanwege zijn sprookjes.
Tussen 1835 en 1872 schreef Andersen 156 sprookjes en verhalen. In tegenstelling tot de gebroeders Grimm bedacht Andersen veel van zijn werk zelf. Hij haalde veel inspiraties uit zijn vele reizen door Europa en uit gebeurtenissen in zijn eigen leven.
Een reizende prinses is te gast bij een koningshuis, bij wie ze tijdens een vreselijke storm overnachting zoekt. De prinses slaapt op 20 matrassen en 20 dekens, met helemaal onderaan in het bed 1 erwtje. Als haar de volgende ochtend wordt gevraagd wordt hoe ze geslapen heeft, zegt ze "Oh vreselijk! Ik heb de hele nacht nauwelijks een oog dicht gedaan! Geen idee wat er in mijn bed lag. Ik heb op zoiets hards gelegen dat ik bond en blauw ben! Het is echt vreselijk!"
De stad waar een keizer woont die al zijn geld en aandacht besteedt aan mooie nieuwe kleren wordt bezocht door twee bedriegers, die zich voordoen als kleermakers. Ze zeggen dat ze buitegewoon mooie kleren kunnen maken van een soort stof die onzichtbaar is iedereen die onbekwaam of dom is. Dat lijkt de keizer wel wat en hij geeft de bedriegers veel geld om deze kleren voor hem te maken. Ze doen alsof ze hard aan het werk gaan, maar komen uiteindelijk met lege handen bij de keizer. Iedereen die naar de kleren kijkt vraagt zich in zichzelf af waarom hij niets ziet, maar niemand zegt wat, ook de keizer niet. "Ik ben toch niet onbekwaam? Ik ben toch niet dom? Ik moet niet laten zien dat ik eigenlijk niets zie," denkt iedereen. Dus alle mensen prijzen de kleren die ze niet kunnen zien. "Prachtig! Wat een vorm, wat een kleuren!" Geen van de kleren van de keizer was ooit zo bewonderd als deze. "Maar hij heeft helemaal niets aan," zegt uiteindelijk een klein kind.