Als moeder is het heerlijk om je baby'tje te wassen. Maar dat is niet zo voor Merel. Ze weet niet hoe ze met het kersverse moederschap om moet gaan. Alle huiltjes klinken voor haar hetzelfde. Ze wordt dermate wanhopig dat ze, een maand na de geboorte van haar dochter, drie maanden opgenomen wordt op een psychiatrische afdeling.
De psychiater geeft haar de diagnose postnatale depressie en ze wordt volgestopt met medicatie, waardoor ze zich alleen maar beroerder gaat voelen. Ze probeert duidelijk te maken dat haar probleem is dat ze zich geen raad weet met de baby, maar het personeel heeft geen tijd om met haar te praten. Ze vraagt om een schema's voor haar de verzorging van de baby, maar er wordt haar verteld dat je dat als ouder zelf wel aanvoelt. De psychiater instrueert de verpleegkundigen om niet in te gaan op haar dwangneurotische vraag.
Als haar ontslag bekend wordt gemaakt is ze bang dat ze het thuis niet gaat redden. Ondanks een laatste wanhoopsdaad wordt ze naar huis gestuurd.
Het boek speelt zich af in het jaar 2000. Een recensent merkt op dat "het te hopen is dat er sindsdien vooruitgang is geboekt" in het herkennen van autismespectrumstoornissen bij vrouwen. Is dat het geval? Is er sinds 2000 een verbetering opgetreden in het aantal vrouwen dat direct de juiste diagnose krijgt?
“In de jaren ’90 is de lijst van kenmerken die mogelijk op autisme wijzen, uitgebreid”, zegt Annelies Spek, klinisch psycholoog en onderzoeker bij GGZ Eindhoven, gespecialiseerd in autisme bij volwassenen. “Dat maakt het voor behandelaars gemakkelijker om de aandoening te herkennen.”