Ik meet het functioneren / de vooruitgang van mijn patiënt
Ik meet systematisch indicatoren voor de symptomatologie, vaardigheden, kwaliteit van leven en/of kwaliteit van de therapeutische alliantie als baseline voor de behandeling en als feedback over de voortgang van de cliënt. Door gebruik te maken van vragenlijsten of andere meetinstrumenten identificeer ik gebieden waarop mijn patiënt wel of niet naar de norm functioneert of gebieden waarop mijn patiënt wel of niet vooruitgaat.
Ik informeer mijn patiënt over gedragsstandaarden
Bij het beoordelen van de patiënt maak ik gebruik van beoordelingscriteria en gedragsstandaarden. Ik maak mijn patiënt duidelijk op welke onderwerpen ik het functioneren van de patiënt beoordeel (beoordelingscriteria) en de verschillende niveaus van functioneren die daarbij onderscheiden worden (gedragsstandaarden). Wat betreft dit laatste gaat het in het bijzonder om het onderscheid tussen adaptief of effectief gedrag enerzijds en niet-effectief of maladaptief gedrag anderszijds. Ik leg bijvoorbeeld aan het begin van de behandeling uit wat mentaliseren is, hoe het mentaliserende gedrag van de patiënt niet-effectief is en hoe effectief mentaliseren er dan wel uit ziet.
Ik geef de patiënt een terugkoppeling van beoordelingsinformatie
Elke keer dat ik de patiënt een vragenlijst in laat vullen of op andere manier beoordelingsinformatie van de patiënt verzamel geef ik de resultaten daarvan terug aan mijn patiënt. Ik laat mijn patiënt zien hoe die gescoord heeft op de vragenlijsten en vertel de cliënt wat mijn eigen klinische oordeel is.
Ik ga na of de patiënt zich herkent in de beoordelingsinformatie
Nadat ik bijvoorbeeld een beeld geschetst heb van het probleem van mijn patiënt als 'een neiging tot het verliezen van mentaliserend vermogen onder stress' vraag ik de patiënt of die zich hierin herkent. Of nadat ik de resultaten van de vragenlijst die de patiënt ingevuld heeft heb toegelicht vraag ik of mijn patiënt zich herkent in het beeld dat die over het algemeen vooruit gaat, maar achteruit lijkt te gaan in hoop voor de toekomst.
Ik verhelder met mijn patiënt de oorzaak van het probleem / de verandering
Ik probeer samen met mijn patiënt te verklaren hoe het komt dat het functioneren van de patiënt niet overeen komt met het referentieniveau. Ik verken samen de procedurele stappen die de patiënt maakt die ervoor zorgen dat het referentieniveau niet wordt behaald. Ik ga bijvoorbeeld stap voor stap na wat er precies bij mijn patiënt gebeurde op de avond dat zij zichzelf weer beschadigde. Of ik ga juist na hoe het komt dat de patiënt zich laatst heel slecht voelde, maar toch heeft besloten om zichzelf niet te beschadigen. Welke stappen heeft ze gemaakt die er voor zorgden dat ze dit keer effectief reageerde? Of ik onderzoek samen waarom mijn patiënt de afgelopen maand minder hoopvol over de toekomst is geworden.
Ik waardeer de beoordelingsinformatie met mijn patiënt
Ik bespreek met mijn patiënt wat we vinden van de beoordelingsinformatie. Vinden we het probleem dat de score zo laag is? Zijn we het eens dat de de voortgang voldoende is? Want ook wanneer we het eens zijn over het geschetste beeld kunnen we nog steeds van mening verschillen over de waarde ervan. Het kan bijvoorbeeld zijn dat ik vindt dat mijn patiënt met 2 punten verbetering echt goed vooruit gaat, terwijl mijn patiënt vindt dat het veel te langzaam gaat. Of ik ben van mening dat er nog wel meer vooruitgang te boeken is, terwijl mijn patiënt vindt dat het zo wel goed genoeg is.